Beste Lezer,

Gebrek aan service: dat waren de laatste woorden in mijn brief over het teloorgaan van de stationsloketten. Maar er is meer aan de hand: deze week meldden de kranten dat er in de dorpen amper nog toegankelijke bankkantoren, en zelfs geen geldautomaten zijn. De trend ‘wat we zelf doen doen we beter’ (herinner je je nog eerdere Fraukebrieven) zet zich door, of anders gezegd: trek je plan. Je zal maar in een dorp wonen wanneer je niet mobiel bent! Hoe kom je aan geld, om van de rest nog maar te zwijgen?

Zelf+doen-5.jpg

In deze tijden is alles toch online beschikbaar? - ik zie het je al denken, lezer. Jawel, je kunt allerlei online bestellen, vriendelijke koeriers (die voor een prikje werken) brengen het zelfs bij nacht en ontij tot aan je voordeur. Online, het kan, tenminste wanneer je een computer hebt en ermee kunt werken. Wanneer je dat niet kunt ben je de klos. En zelfs indien wel, vraag ik me af of deze oplossing geen illusie is.

 Met enige nostalgie kijk ik terug op het dorp van mijn jeugd. Het begon met de bakker die om de twee dagen brood aan huis bracht; ik hoor het mijn moeder nog zeggen: ‘Antoine, twee broin’. De vriendelijke man kende zijn klanten zo goed dat hij de broden al in de hand had. De melkboer deed ook zijn ronde en bracht tweemaal per week melk, yoghurt, eieren en kaas, dit alles vergezeld van een flauw grapje waar wij om lachten. Op donderdag hoorde je al van ver de roep van de visboer: ‘Vis! Verse vis!’. De brouwer bracht wekelijks tafelbier en soms iets straffers. Ondanks het feit dat ons dorp allerlei kleine winkeltjes had stond ook de groenteboer één keer per week met groenten en fruit in de straat: tijd voor een burenbabbel. Wie de pensioenleeftijd had bereikt wachtte één keer per maand de postbode op voor de uitbetaling van het pensioen. Het was tevens de gelegenheid om de postbode een dankbare borrel aan te bieden. Net voor de herfst kwam de kolenboer langs met een voorraad antraciet of andere zwarte branders.

Ouderen of alleenstaanden hoefden niet te vereenzamen: zelfs zonder familie of vrienden kwam er genoeg volk langs om je koopwaar aan huis te leveren en je op de hoogte te brengen van het dorpsnieuws. Was je niet thuis, geen probleem, dan stonden de waren netjes voor je huis gestald of bij de buren. Een dorp was een woongemeenschap met alles erop en eraan: een kerk, gemeentehuis, postkantoor, schoenlapper, kleermaker, tabakswinkel, speelgoedwinkel, kruidenier en een kapper. Je moest het dorp niet uit om te overleven, en het meest noodzakelijke werd aan huis gebracht. Net als een station zonder loket wordt ook een dorp meer en meer een lege huls, een woonkern zonder essentiële voorzieningen. Wellicht is er nu tussen enkele dorpen in een grootwarenhuis waar van alles te vinden is. Maar net zoals het station is de ziel uit het dorp verdwenen. De bakker, de melkboer die zijn klanten kent, de losse babbel rond het groentekraam: het zorgde voor een vanzelfsprekende verbinding, voor datgene wat een dorp tot een dorp maakte.

Een bank zonder balie (of ergens in de stad), een onlineshop (mits computer én kunde), een klantenservice waar je vijf verschillende toetsen dient in te drukken en drie wachttonen moet trotseren voor je de juiste persoon hebt bereikt: het is een soort service in een andere tijdsgeest. Is het eigenlijk wel een service of is het behelpen? Voor de babbel, de verbinding, het gemis van mensen word je opgebeld indien daar nood aan is of het is ook daar behelpen. In coronatijden zijn dergelijke zaken extra voelbaar.

Mvg,

Frauke J.

 

Comment