Mijn Lieve Isabelle,

 Vergeef me de vrijpostigheid u met ‘lieve’ aan te spreken. Ik voel een zekere verbondenheid met u, al heeft dit weinig met ‘het reizen’ te maken.

U reist en zoekt, u zoekt en reist en gaat daarin uw eigen weg zoals u denkt dat u die moet gaan: los van tijdsgebonden conventies.

Ankeren is tijdelijk, want nauwelijks aangekomen zet u de reis alweer verder. Dat roept het woord ‘rusteloosheid’ op, maar wie zal ons vertellen wat u drijft, tenzij uzelf? In uw correspondentie lijkt u gelukkig in de eindeloze zandvlakten van Algerije. U zoekt verten op die grenzen aan het oneindige…

Uw verwondering over de eindeloosheid is geen sentimentele bewondering, uw drang om achter elke zandheuvel de verten van de zandvlakten te zien gaat over meer dan dat. Het is vergelijkbaar met naar de zee kijken, hier te staan en naar de verte te staren. U bent bekommerd om ‘wat hier en nu en in dit leven’ gaande is en tegelijk ziet u in de verte het eindeloze en de eindigheid. U maakt er uw opdracht van daarover te schrijven.

Mijn gevoelde verwantschap met u ligt net in willen zien van het grootse, het immense en tegelijk het in de wereld van elke dag willen staan.

U schrijft over het leven als een fase, een stap in de richting van de dood. Het Oosten, waarin leven en niet leven geen strikte scheiding kent, beïnvloedde u al vroeg tijdens uw schrijverschap.

 ‘Misschien heeft het leven al zijn aangrijpende bekoring wel te danken aan de absolute zekerheid van de dood’.

 Die tegenstelling: de aanlokkelijkheid van het leven met zijn bekoorlijkheden en zinnelijkheid enerzijds, en de aanvaarding van het onafwendbare, is één van de thema’s in uw werk en leven.

Uw pen is gescherpt door die bijzondere blik. U dichtte uzelf zienersgaven toe; helaas is uw lijfspreuk werkelijkheid geworden. U stierf ‘alleen’, en veel te vroeg, als een nomade in Algiers.

 Uit het diepst,

 

Chantal Sap

Comment

Share