Beste Lezer,
Waar u ook bent, op welk strand u nu ligt, met welke gids u in deze of gene stad rondloopt, welke berg u beklimt: hebt u het ook af en toe zo warm?
In mijn huisje is het bij tijden om te bakken. Ik kies dan maar voor verkoeling aan de voordeur. Zoals gezegd: het is hier stil. Geen verliefde koppeltjes in het park schuin over mijn huisje, geen picknicks op de bank, geen overstromende vuilnisbakken. Enkel hier en daar een gekleurde medemens die op het eerste zicht een lange reis achter de rug heeft en niets liever wil dan hier thuiskomen en zo snel mogelijk een nieuw leven opbouwen. Reizen? Aan zijn vermoeide blik te zien moet je hem er lange tijd niet meer van spreken.
‘Vakantie’: het is een woord dat hem nog vreemder in de oren klinkt dan al die andere Nederlandse woorden. Eerder denkt hij aan ‘werk’, ‘huis’, ‘brood op de plank’.
Hij knikt vriendelijk en ik doe dat ook, want nog hebben we te weinig woorden om met elkaar te praten. Later, misschien.
Ik wacht op de postbode; het zou fijn zijn mocht hij nu, in volle komkommertijd, een mooie vakantiekaart brengen: er mogen bergen op staan, of de zee, of één of ander belangrijk gebouw. Achteraan zou er dan staan: ‘veel groeten uit..’ of ‘het weer is hier minder goed dan verwacht..’ of iets prettigers. Maar de postbode mag ook een brief brengen: een brief van u, bv. U zou dan kunnen schrijven: ‘Beste Frauke, nu ik eindelijk tijd heb om op dit zonovergoten strand uw brieven te lezen, wil ik er u één terugsturen.’ U zou dan uw eigenste mening geven over wat ik u allemaal schrijf of al geschreven heb. En misschien zou u mij schrijven over uw belevenissen in dat andere land.
En met uw brief zou ik zo blij zijn als een kind.
Mvg,
Frauke J.